Gezegend is het ochtendgloren
als land zich in het herfstkleed tooit
en slierten mist als een zoete mijmering
versplinterd licht op de velden gooit
Stil sta ik, en leg mijn oor te luisteren
bij mijn rode hart op het zwarte land
Het fluistert: `Laat los wat niet meer te oogsten is,
maar oogst wat vruchtbaar is geplant.
Sla op het vruchtbare, beloftevolle zaad
tot de aarde weer naar haar vonken dorst
Laat haar warme schoot nu verstillen
Laat haar raken door de beschermende nachtvorst.’
En zo maak ik komaf
met alles wat mij niet meer bindt of past
straks zal ontkiemen een nieuw zaadje
onder het geurende bladerdek van afgeworpen last
GJ, Gudela